woensdag 29 juni 2011

wine... cheese...

Eenmaal aangekomen in Sarajevo, kon ik natuurlijk niet meteen mijn bed in. Inchecken kon pas vanaf één uur. Ik zoek dus de bank op en slaap nog een uurtje verder, tot de rest van het hostel ontwaakt en het een beetje asociaal wordt, hoe ik erbij lig. Dan moet ik er maar aan geloven en loop ik, slaapdronken, de stad in. Ik spendeer twee uur op het terras van een Sarajevoosch koffiehuis en ga weer terug naar het hostel. Eens kijken of ik kan douchen, want dat is al een kleine twee dagen niet gebeurd. Ik heb immers alleen in de bus gezeten. Tot mijn grote teleurstelling schijnt dit niet te kunnen. Ik ben te moe voor discussie en ga weer op de bank liggen.

Als dan toch eindelijk het uur is aangebroken dat ik mijn kamer in kan, ben ik de eerste aan de balie. Ik gooi mijn tas neer en ga in bed liggen. Na twee dagen met weinig slaap, vijf verschillende bussen en vier landen ben ik eindelijk op de plaats van bestemming. Slaap. Mijn lichaam is op, hoewel je misschien niets doet tijdens het reizen, vergt het toch enorm veel energie. Helaas komt dan Dave binnen, iemand die hetzelfde lot als mijn beschoren was: hij kwam met de nachtbus uit Kroatië. Hij is ook moe. Maar wil toch eerst nog even een kwartiertje kletsen, voor hij zijn bed in duikt. Met moeite geef ik antwoord op de standaard vragen. Wie ik ben, waar ik vandaan kom, waarom ik hier ben en waar ik allemaal al ben geweest. Dan sluit ik mijn ogen, om vier uur later weer wakker te worden.

Als ik de stad nog een keertje bekeken heb, is het voor mij tijd om de bank weer op te zoeken, dit zou namelijk mijn luierdag zijn. Ik duik mijn boek in en sluit me af van elke vorm van communicatie. Helaas word ik in de smiezen gehouden door de jongen tegenover me, ook hij wil graag weten wie ik ben, waar ik vandaan kom en waar ik allemaal geweest ben. Ik ratel het standaard verhaaltje af. Gelukkig is hij hartstikke aardig, en hebben we zowaar een leuk gesprek. Om tien uur zit ik echter te knikkebollen op de bank, dus ik zoek mijn bedje op. Dat heeft nog nooit zo goed gevoeld, tien uur later word ik fris wakker.

Ik stond op en ging naar beneden. Daar stond ontbijt. Goh, ik dacht dat ze geen ontbijt hadden! Ik begin aan een schaaltje cornflakes tot ik door de hostelbaas word aangesproken. Het ontbijt was alleen voor de 'Balkan RoadTrip' gasten. Niet voor mij dus. Ik was nog niet wakker. Schuldbewust eet ik mijn cornflakes op en maak nog een rondje stad: met het echte sightseeën wacht ik nog even tot Marlous er is. Op weg naar het vliegveld dan maar.

Eerst nog even langs te tourist information om te vragen of er een bus naar het vliegveld gaat. Nee, die gaat niet. Het is wel te lopen vanaf de eindhalte van het busstation, dus dat doen we dan maar. Als ik de bus uitkom na een minuut of veertig, weet ik niet meer welke kant ik uit moet. Ik spreek een voorbijganger aan. Ze spreekt geen Engels, maar ik wijs een punt aan op de kaart. “Ah, Aerodrom”! Gelukkig weet ze waar ik het over heb, en begint druk Bosnisch te praten en te gebaren. Blijkbaar moet ik eerst heel lang rechtdoor, en vervolgens naar links. Ik volg de beschrijving op (denk ik) en raak een beetje verdwaald. Overal om me heen zijn flats, volgens mij kan hier onmogelijk een vliegveld in de buurt zijn.

Toch, na nog twintig minuutjes ronddolen in de Nieuwe Stad (communistische flats), vind ik het vliegveld. Het is miniem. Om binnen te komen moet ik door de security check. Het poortje begint te piepen, maar de man gebaart dat ik mag doorlopen. Als de vlucht (bijna anderhalf uur vertraagd) is geland, gaan we terug naar de stad. Er kan weer uitgebreid Nederlands gebabbeld worden!

Na een fenomenale maaltijd in oosterse sferen gaan we weer terug naar het hostel. Want het is “Wine and Cheesenight”. Als we binnenstappen klinkt het alsof er een wild feest aan de gang is in de gemeenschappelijke ruimte. De hostelbaas komt de gang en roept haast verontwaardigd “where have you been??!! There's wine waiting! And cheese waiting! And boys waiting!”. We begeven ons dus snel richting de wijn, kaas en jongens. Dave, mijn oude kamergenoot, heeft de tijd van zijn leven. Op de vraag of hij het leuk vind bij de wijn en de kaas besluit hij: de wijn vind hij toch leuker dan de kaas. Dat is te merken. Hij zweert dat dit zijn laatste glas is en vat alles wat er gebeurt samen, een brij van gemompel herrijst uit het hoopje kussens waar hij het zich gemakkelijk heeft gemaakt: wine... cheese... cards... remix... Zijn ogen staan lodderig, maar hij glimlacht: intens geluk.

zondag 26 juni 2011

mirupafshim, Shqipëria

Hier zit ik dan, om zes uur 's ochtends op een van de troosteloze 'busstations' van Tirana. De reis van Saranda naar Tirana was er weer een om niet te vergeten: er waren aanzienlijk meer mensen dan busplaatsen, en de kaartjesverkoper had een dusdanig goed hart dat hij toch iedereen meenam (of hij wilde wat bijverdienen). Met als gevolg dat het gangpad ook helemaal volstond. Dit was op zich zo erg nog niet, tot mijn schuinachterbuurman zich niet zo lekker voelde, en zijn maaltijd binnen no-time half verteerd op het gangpad naast me lag. OK, we hadden één uur gehad, ik moest er nog acht.

Uiteindelijk viel het wel mee. Er kwam een dweil tevoorschijn en mensen verlieten de bus. Na vier uur was het dus allemaal wel weer te doen. Voordeel was ook dat ik zo gesloopt was dat ik vrijwel de hele reis in coma heb gelegen, kotslucht of geen kotslucht. Als ik wakker word rijden we alweer door Blloku, de hippe wijk van Tirana. De bus stopt, en geeft aan dat dit het laatste station is. De drie overgebleven passagiers (ik en twee Zweedse backpackers) moeten allemaal naar het treinstation. Of althans, die richting op. De buschauffeur kijkt een beetje verward, hij weet namelijk net zo goed als ik dat het treinstation nog een tijdje lopen is. Eerst wordt er koffie gedronken en vervolgens worden we dichter bij het station afgezet. De tocht naar Shkodra wordt vervolgd.

De eerstvolgende bus naar Shkodra gaat pas een uur later. Ik duik dus een café naast het station in en vraag of ze ook ontbijt hebben. Geen ontbijt, wel meer koffie. Met een schaaltje koekjes, om de buik te vullen: een typisch voorbeeld van de Albanese gastvrijheid. Ze doen alles om het je naar de zin te maken. Dus met een cappuccino (met slagroom) en koekjes probeer ik het uur door te brengen. Naast mij zit een duidelijk beschonken man aan de espresso. Hij schreeuwt constant wat tegen mij, in een soort Engels waar ik niks van kan opmaken. De cafébaas probeert hem tot bedaren te brengen, dit werkt maar tijdelijk. Als het drankorgel daarna weer een keel opzet, komt er een figuur (waarmee je geen ruzie wilt) naar binnen en vertelt hem eens even goed de waarheid. Als dit niet helpt, pakt hij hem op en smijt hem op straat. De man blijft midden op straat liggen, duidelijk te beschonken om zich nog te bewegen. Ik bekijk het tafereel met grote ogen en verstop mezelf achter mijn cappuccinokopje. Als ik later naar de bus loop, ligt de man er nog steeds. Er wil een auto langs. Getoeter. Het figuur sleept de man aan zijn broekriem naar de zijkant van de weg om hem daar weer te laten liggen. Zo, dat is opgelost. Als ik de straat uitrijd, ligt hij er nog steeds.

In de bus naar Shkodra lig ik al snel weer te dommelen, hoewel er buiten van alles te zien is: we rijden namelijk Noord-Albanië binnen. Daar waar mensen vaak nog leven volgens de regels van het 'kanun', een Albanisch geschrift omtrent gedrag. Één van de dingen die wordt beschreven in dit canon is hoe je met een aangetaste eer moet afrekenen: er zal bloed vergoten moeten worden. Mede hierdoor komt het voor dat er in Noord-Albanië hele familie-takken zonder mannen zijn: want bloed wordt weer verrekend met meer bloed. Dit levert nog wel eens problemen op met het erven van het familiefortuin: meisjes kunnen niet erven, ze zijn déél van de erfenis ('property') van de familie. Gelukkig heeft het canon hier ook een oplossing voor, want anders zou er veel geld verloren kunnen gaan, zo zonder mannen. Meisjes kunnen 'man worden'. Niet in de zin dat wij het kennen, puur in de zin van Albaanse status. Bezworen maagd, noemen ze dat. Ook zie ik veel ezels met karren. Even begeef ik me in een andere tijd.

Eenmaal in Shkodra aangekomen ga ik op zoek naar het hotel waar Takuya ook zit, want hij betaalt zes euro per nacht. Hij waarschuwde me alvast: er was bijna niks en ze spraken geen Engels. Ik vind het verrassend makkelijk en bel aan. De vrouw des huizes kijkt haast geërgerd dat ik in haar hotel wil blijven slapen. Een kamer kost twaalf euro. Het dubbele waar ik op rekende, maar nog steeds spotgoedkoop. Met handen en voeten waag ik een poging te vragen of ze ook een kamer voor zes euro hebben, dit heb ik namelijk vernomen van een vriend. “No. Twelve” is het stugge antwoord. Uiteindelijk betaal ik omgerekend dertien vijftig, maar hier kwam ik pas achter nadat ik al lang en breed betaald had. Laat maar, niet klagen, gewoon genieten.

Ik heb wel een ruime tweepersoonskamer met een heerlijk nostalgische comunistische feeling. Ik ben tevreden, drop mijn spullen en loop het centrum in. Op naar de tourist information om eens te achterhalen wat het slimste is om vanaf hier naar Sarajevo te komen. Ik word aangesproken door een taxichauffeur, of ik soms hulp nodig heb. Ik heb van alles gelezen over hoe taxichauffeurs niet echt gewillig zijn in het doorverwijzen naar de Albaanse VVV, ze hebben liever dat je gewoon met hun taxi ergens heengaat. Toch vraag ik het maar.

“De tourist information, dat ben ik, wandelend! Ik doe dit werk al twintig jaar!” oh, ok. Ik vraag door naar de 'furgons' die tussen Shkodra en Ulcinj pendelen, en hoe ik door kan reizen naar Sarajevo. De minibusjes zijn er, rond negen en vier uur. Maar ja, die van negen uur had ik natuurlijk al gemist, maar als ik bij hem zou instappen haalde ik nog mooi de bus naar Sarajevo van één uur. Dat zou me bijna niks kosten volgens hem. Veertig euro, een topprijs! Ik bedank hem vriendelijk en loop door naar de tourist information, die dit verhaal bevestigen. Gelukkig wil ik pas morgen of overmorgen reizen, dus dan pak ik gewoon de bus van negen uur.

Ik denk dat ik morgen reis. Ik ben een beetje verliefd geworden op Albanië, maar Shkodra is voornamelijk een troosteloze grensplaats, de enige backpackers die er komen zijn op doorreis naar Montenegro. Ik wil mijn geweldige ervaringen uit Saranda niet bevuilen met tijd die ik dolend door deze stad doorbreng. Hoe spijtig het ook is, voor mij is het nu tijd om mijn geliefde Albanië achter me te laten en op weg te gaan naar het eerste wat me met thuis verbind: een reisgenote. Misschien dat dat het eerste is wat me er aan doet herinneren dat ik op een zeker punt weer naar huis moet, dit is niet voor eeuwig. Jammer genoeg (ofschoon ik dolblij ben weer een bekende te zien). Maar met een beetje mazzel zit ik volgend jaar drie maanden lang in Saranda.

's Avonds ga ik uit eten met Takuya, die in de tijd dat ik in Saranda gezeten heb half Albanië is door geweest. Geweldige verhalen, met zo iemand raak je nooit uitgepraat. In de horeca-straat van Shkodra beproeven we ons geluk om een eettentje te vinden, maar de keuken is vaak al gesloten, of gaat überhaupt niet open. Na wat vragen verwijst een bakker ons door naar een pizzeria. We schuiven aan, maken onze keuzes en bestellen. Of, dat wil zeggen, Takuya gaat naar binnen en bestelt. Hij komt terug met een deprimerende boodschap: er is geen pizza, en geen wijn. Huilen geblazen. Ik ga uiteindelijk voor saaie spaghetti-met-tomatensaus, ik verdenk ze er echter van gewoon wat ketchup door de spaghetti te hebben gemixt. Maar ja, het was één euro, dus ik klaag niet. Erna gaan we aan het bier, want het gebrek aan wijn is een echt gemis.

Hij gaat voor een literglas, ik voor een meer bescheiden flesje Beck's. Binnen wordt er gezongen. Niet erg goed, dus of er gewoon live-muziek of karaoke gaande is, is nog even onduidelijk. Takuya vindt het allemaal prachtig, want karaoke is natuurlijk heel Japans. Maar hij verteld de Westerse manier van karaoke véél leuker te vinden: gewoon aangeschoten met ze allen meezingen, minder gedisciplineerd als de Japanners gewend zijn. Ik vertel hem over de ene keer dat ik Bohemian Rhapsody heb gedaan. De aanfluiting die het was, maar het maakt niks uit. Ik heb in ieder geval een sterk verhaal. Afgepeigerd zoeken we het hotel weer op. Nu weet ik waarom zijn kamer zoveel goedkoper was: hij deelde zijn kamer met een Albaanse professor. Maar dat zal ik wel niet kunnen doen, ik ben immers een meisje. En die hebben in het traditionele Albanese niet veel te zeggen.

*****

Een dag later verlaat ik Shkodra voor mijn reis naar Bosnië. De lokale VVV vertelde me dat ik om één uur een bus naar Sarajevo vanuit Montenegro zou kunnen pakken, mooi te doen dus. Ik stap in de minibus naar Montenegro, en anderhalf uur later kom ik daar aan. Ik loop naar de balie en vraag naar de bus richting Bosnië. “Oh, die was gisteravond. Misschien is er morgen weer eentje. Ik zou echter de hoofdstad proberen. Meer kans”. Dat was dus een makkelijke beslissing: op naar Podgorica. In de rij voor de buskaartjes word ik door een van de informatieverleners verenigd met een andere Nederlander op weg naar Podgorica: een Nederlans meisje dat Albanees aan het leren was in Kosovo, en nu door de Westerlijke Balkan reist. De bus gaat pas over anderhalf uur, dus er is genoeg tijd om te kletsen. Dat gebeurt ook, de anderhalf uur durende busreis ook, tot ongenoegen van de oranje getinte (met geel haar) Albaanse Schone die ons vriendelijk verzoekt iets minder luid te praten. We zijn ontdaan, het is immers midden op de dag en de verschrikkelijke Servische popmuziek op de radio kan wel zonder enig commentaar door de bus schallen. Toch maar een toontje lager zingen, dan.

Eenmaal aangekomen in Podgorica (13.45) blijkt dat de bus naar Sarajevo net tien minuten weg is, de volgende is een nachtbus. Hoewel ik hoopte mijn laatste nachtbus al gehad te hebben, moet ik er maar weer aan geloven. Ik koop een kaartje, geef mijn bagage af bij de 'luggage storage'. Ik heb tien uur over, en bevind me in een hoofdstad, dus er moet genoeg te doen zijn. Ik heb verhalen gehoord over Podgorica, de algemene mening was dat heet beter overgeslagen kon worden. Aan de kust is meer te doen. Ik blijf positief. Helaas is het zondag.

Met mijn verse vriendin ga ik naar haar hostel, we kennen beide de straat niet, dus we vragen de taxichauffeurs hoe we er komen. “Ah, hostel! My friend has a nice one. Twenty-five euros a night”. Ja, dat willen we niet. We willen weten waar het reeds geboekte hostel is. Na een kwartier lang discussiëren (we willen écht niet naar het hostel van je vriend, vriend) zegt hij dat hij ons wel kan brengen, voor drie euro. 1,50 de man klinkt redelijk, dus we stappen in. De taxi keert, rijdt tweehonderd meter en zet ons af. “Nou, hier is het!” Oh, mooi. Dat was dus best te lopen. Maarja, dat mag de pret niet drukken. Ze checkt in, laat zich een restaurant aanbevelen en we gaan op ontdekkingsreis. Podgorica is een beetje niks. Het is natuurlijk ook pas sinds kort een hoofdstad, dus veel meer dan een middelgrote balkanstad is het niet. We eten fantastisch en gaan verder al terrasjeshoppend door de stad. Niet veel te zien, maar deze stad kan ik ook weer afstrepen. Score.

De stad is niet groot, dus bij wijze van stadswandeling lopen we langs het spoor richting de bergen. Een vrij enthousiaste poging, in een grote boog lopen we door de suburbs van de stad. Drie uur later zijn we weer enigszins in het centrum. Op naar het hostel. Wat volgt is een goede sessie pre-nachtbus bankhangen en de grande finale van de Balkan Big Brother en de onvermijdelijke conclusie: humor is een ontbrekende factor op tv in deze gebieden. En alle presentatrices hebben hoogblond haar.

Nu zit ik wederom op een busstation dit af te schrijven. Een ander busstation, in een ander land. Het is inmiddels een dag later, tien uur 's avonds. Vanavond vertrek ik naar Bosnië, voor vier nachten. Eindelijk kan ik weer even stoppen en genieten van de omgeving. Maar eerst nog een nachtbus.

donderdag 23 juni 2011

saranda, laatste deel




Het was een tijdje stil rondom mijn bezigheden. Morgen is mijn laatste dag in Saranda. Hoewel ik de eerste twee à drie dagen mijn twijfels had of ik me zo lang zou kunnen vermaken in de Albaanse badplaats, is dit geheel omgeslagen. Tomi is niet naar Tirana gegaan, maar liet me wel meer zelf mijn werk doen. 's Ochtends sta ik op om eerst ontbijt te maken en wat schoon te maken, om vervolgens medebackpackers in te checken of het beste van Saranda te laten zien. Helemaal geen onplezierige bezigheden. Vanaf een uur of twaalf is de dag van mij.

Dus heb ik de tijd gehad om ook alle sightseeing te doen. Ik ben naar de eilanden van Ksamil geweest. Naar het 'Butrint National Park'. Vooral dat was top: helemaal vol met ruïnes uit zowel Romeinse en Griekse tijd. En omdat je nog steeds in Albanië bent: je bent vrij om er te doen wat je wil. Ik spotte een wildplasser in het nationaal park (gezien de staat van de WC niet geheel onbegrijpelijk), maar het mooiste was dat je overal gewoon lekker aan kon zitten. Je kon door de oude kerk lopen (of wat ervan over was), onder poorten door en over oude theaters. Ik heb me er zeer vermaakt.



Ook de gasten in het hostel werden leuker. Was er eerst alleen een vrij gesloten koppel, nu waren er wat Eenzame Reizigers, net als ik. Dus weer gelegenheid om dingen samen te ondernemen. Saranda heeft wellicht niet zo veel te bieden, maar dat is ook het charme. De enige agenten die ik zie, zijn agenten die koffie zitten te drinken op een terras. Dat symboliseert wel een beetje hoe mensen hier hun leventje leiden. Een beetje slenteren over de promenade, een beetje zwemmen, 's avonds een glas Albanese wijn die nog het meest naar gemaskeerde Raki smaakt, ik leef hier goed.

Maar morgenavond is het echt tijd om mijn biezen te pakken en weer richting hoofdstad te trekken, met als doel vooralsnog Shkodra, een stadje aan een meer, op de grens met Montenegro. De komende dagen ben ik vooral weer op reis. Misschien gebeuren er dan weer allerlei grappige zaken waarover ik kan schrijven. Want hier is mijn leven vrij saai, maar wel verrukkelijk. Zelfs in de zomer zijn alle toeristen tachtig procent Albanees. Buiten wat backpackers heeft de Westerse Wereld dit plaatsje nog niet ontdekt. Wat natuurlijk voor mij prachtig is, maar voor alle mensen die het hier zo arm hebben iets minder. Ook heb ik een lokale vriend gemaakt, dus buiten de backpackers om ga ik ook nog wel eens ijsjes eten met een jongen die hier een zomerbaantje heeft.

Ik loop nog een keer over de promenade, haal een yoghurtijsje en kijk vanaf een bankje naar Corfu. Het Griekse eiland. Ik heb nul zin om weg te gaan, maar wel al een uitnodiging om komende zomer voor drie maanden te komen. Saranda, I will be back!

zondag 19 juni 2011

why so serious?

Gister was mijn eerste werkdag in het hostel. Er was me gevraagd of ik misschien iets langer wilde blijven als medewerker. Ach ja, Saranda is fantastisch, dus waarom niet. De eigenaar draagt heel veel zorg voor de kwaliteit van het verblijf, met als gevolg dat alles me haarfijn uitgelegd word. Maar dan ook alles. Hoe je een vloer dweilt, hoe je een bed opmaakt, hoe je een douche schoonmaakt. Op mijn constante “ja, ik snap best hoe ik ..... moet doen” gaat hij niet in. Maar ja, het is hem vergeven. Morgenavond vertrekt hij naar Tirana voor twee dagen: ik ben dan dus de baas. Vind ik erg leuk. In een hostel werken is stilletjes een soort van droom voor me, dus dit is een kans die ik aangrijp. Ik krijg een kijkje achter de schermen hoe het er bij Hostelworld.com aan toegaat als hostel. De kant van backpacker ken ik maar al te goed, dus ik ben razend benieuwd! Het is een beetje treurig. De backpackerssite is heel flashy en aanlokkelijk, die voor de hostels een stuk minder. Een saaie boel. Nu weet ik wel hoe het hele proces eruitziet. Score!

Na Saranda moet ik dus vrijwel meteen door naar Sarajevo, omdat mijn wederhelft me dan komt bijstaan. Hoe, dat is nog de vraag. Logischerwijs zou je door Montenegro reizen, langs de kust. Alleen in dit land werkt dit niet zo. Dan moet ik terug naar Tirana (slalommend door de bergen, acht uur lang), van Tirana naar de grens, met een minibus de grens over en vanaf daar kan ik verder reizen langs de kust. Een andere optie die ik overweeg is via Griekenland: via Saranda zit je zo in Griekenland, en vanaf hier direct (dus zonder onlogische omweg via de hoofdstad) naar de grotere steden als Thessaloniki en Athene reizen. Het is alleen nog meer uit de richting, maar meer in de bewoonde wereld. Jammer is dan weer dat door alle crises in Griekenland alle internationale treinen zijn opgeheven, en mijn achterste inmiddels een trauma heeft opgelopen aan de jaren-tachtig-mercedesbussen die hier de standaard zijn.

Hoe ik er kom, is me dus nog even onduidelijk. Misschien waag ik me aan een nachtbus naar Athene, om vervolgens in anderhalve dag de hele Balkan door te reizen. Of ik ga gewoon naar Tirana, in de hoop daar naar Budva te kunnen geraken en de befaamde Balkan Express naar Sarajevo te kunnen nemen. Misschien hebben ze inmiddels een buslijn Tirana – Sarajevo opgesteld. Maar ik denk het niet.

In Saranda beginnen ze me inmiddels te kennen. Één van de strandtenten (zo'n typische: palmboompjes, rieten hutjes, luie stoelen) begint alvast melk te stomen voor mijn dagelijkse cappuccino als ik eraan kom. Dat vind ik misschien nog wel het lekkerste aan dit weekje rust: een uur lang luieren onder een palmboom met een goeie bak koffie en een boek. Naar muziek luisteren. Helaas is vandaag mijn hoofdtelefoon kapot gegaan, en ik heb echt geen flauw benul waar ik er hier eentje zou kunnen kopen. Dus ik luister nu alles door één oortje, nogal irritant als er asociaal harde strandmuziek (cocojumbo, vamos à la playa) opstaat. Maarja, ik hou mezelf maar voor dat er mensen zijn die het vele malen slechter hebben dan ik, want niet iedereen spendeert zijn dag met het eten van Byrek (of burek, börek, bypek, welke variant je het meest aanspreekt) met spinazie, cappuccino's drinken onder palmbomen, honderden bladzijden lezen en in de azuurblauwe Ionische zee zwemmen. Mijn leven is zwaar.

'De baas' wil dat ik me vooral niet teveel uitsloof. Als ik één bed verschoon, neemt hij het meteen van me over onder het mom 'ik wil niet dat dit teveel als werk voor je voelt'. Ok, prima. Ik lees nog een uurtje, en als hij niet kijkt maak ik toch snel de badkamer schoon en hang ik een was op. Want ik houd niet van half werk. Dan is het tijd voor mijn dagelijkse zwemsessie en begeef ik me naar het strand. Zo maak ik een beetje mijn dagen vol hier, en wacht ik vol smart op een mailtje van een medereiziger (de japanner uit Tirana), want we hebben het plan opgevat komende week samen naar Noord-Albanië te trekken en daar misschien te gaan couchsurfen. Of dit doorgaat, geen idee. Hij is een ontzettende lolbroek en vrijwel nooit serieus, dit in combinatie met het ellendige “Aziatische Engels” zorgt ervoor dat ik zijn mailtjes nooit snap. Maar ja, hij sluit ze standaard af met een aanstekelijk “why so serious?”, wat me standaard aan een recente hit van 'Pink' doet denken. Ik heb dit nummer ook al dagen in mijn hoofd, tot bedroevenis van mijn omgeving (want ik ken de tekst niet).

Ik heb nog vier dagen in Saranda. Ik denk dat ik die maar luierend door breng, zodat ik weer helemaal opgeladen ben zodra ik mijn reis (wellicht met een licht alcoholistische Japanner) vervolg op weg naar Sarajevo om daar weer een stukje dichter bij Het Vaderland te komen: een Nederlandse Reisgenote!

donderdag 16 juni 2011

nederland, daar heb ik in de bak gezeten!

Het uitzicht vanuit mijn raam

Mijn tijd in Tirana zit erop. Toch jammer, altijd als je vrienden maakt in een hostel is het moment waarop iedereen vertrekt een beetje triest. Het is helemaal erg als je als laatste achterblijft. Maar wij hadden mazzel, iedereen vertrok op dezelfde dag. Vooral mijn Japanse vriend Takuya zal ik zeer gaan missen, de heerlijke misverstanden omdat ik het aziatische accent niet wist te doorgronden voegen toch weer iets toe aan mijn dag. We proberen nog dezelfde bus te nemen, maar dit lukt niet. Sterker nog: we vertrekken van een ander busstation.

De avond ervoor gaan we op zoek naar een traditioneel restaurant, één van de jongens heeft opgezocht waar het is. We lopen de straat op en neer, maar het is niet te vinden. We pakken de kaart erbij, en vrijwel meteen worden we aangesproken door twee studenten. “Kunnen we jullie misschien helpen?” Nou, jazeker. Wat volgt is een tocht van een kwartier, de twee studenten voorop. Elke local wordt aangesproken. Het restaurant echter niet gevonden. We begeven ons naar de hippe wijk, de Blloku-wijk. Deze wijk was vroeger gesloten voor het publiek – het was waar de regering zich bevond, alle hoge pieven woonde en waar de gewone Albanees dus níks te zoeken had. Nu is het echter de hipste wijk van Tirana – het zit vol restaurantjes en boetiekjes.

Busstation is een beetje een luxe woord voor wat je aantreft in Tirana. Een Tiranees (?) busstation is een braakliggend moddergrondje aan de rand van de stad, met chauffeurs die hard roepen waar ze heen gaan. Ik vind uiteindelijk de bus naar Saranda (waar ik me nu bevind, een plaats aan de kust, 20 kilometer van het Griekse eiland Corfu) en stap in. Ik wist niet precies wat ik moest verwachten bij zo'n bus, maar hij stopt echt op de meest onlogische plekken. Mensen stappen in en uit. Ook komen er verkopers met eten en drinken de bus in. Ik houd mijn zonnebril op en tracht de verkopers te negeren. Wat lukt, tot een man, met nog twee tanden over, vraagt: where are you from, honey? “Uuh.. Netherlands...” luidt mijn hesitante antwoord. “Oh, Nederland! Daar ben ik geweest! Ik heb er in de bak gezeten!” roept de verkoper uit. Ik kijk hem verschrikt aan en deel mee dat ik echt geen eten hoef. Dank u wel.

De reis duurt en duurt en duurt. We slalommen over berg na berg na berg. Naast majesteuze bergen zie ik ook het eerste niet-stedelijke Albanië: mensen die in tensten wonen, in oorlogsruïnes en in strooien hutjes. Echter, hoe dichter we bij de kust komen, hoe beter de voorzieningen worden. Villa's in aanbouw (met tijdelijke bewoners – te zien aan de waslijnen die in half afgebouwde gebouwen hangt), hotels en zwembaden.

Bij aankomst word ik door de hosteleigenaar meteen naar een restaurant gebracht 'want ik zal wel honger hebben'. Klopt. Het was een traditioneel Albanisch restaurant, en ik zou een mixed plate van alle vegetarische specialiteiten krijgen. En die kreeg ik ook, met daarbij een schaal vers fruit on the house. Voor zo'n twee euro. Ik kan hier wel aan wennen.

woensdag 15 juni 2011

chaos


Eigenlijk is er niks in Tirana. Dat wist ik ook best voor ik erheen ging. Desalniettemin is het een intrigerende stad; het is een enorme chaos. Het verkeer is er idioot, de kans dat Pasen en Pinksteren op één dag vallen is groter dan de kans dat ik ooit bekwaam word in het oversteken van de straten van Tirana. Gelukkig heb ik een compagnon die er allemaal een stuk beter in is. Hij is al maanden onderweg en is ook in Nepal, Bangladesh en Palestina geweest. En hij komt uit Japan. Dus het is voor hem niks: terwijl hij de wegen trotseert, hobbel ik -al peentjes zwetend- achter hem aan. Hij heeft ook wel gelijk: als je eenmaal voor een auto staat stopt hij wel. Maar het is geheel tegen mijn natuur in om zomaar voor rijdende auto's langs te lopen.

Samen gaan we op zoek naar een goedkoop maal, we zijn immers beide arme reizigers. We vinden een pizzeria: omgerekend betaalden we zo'n één euro zeventig voor een pizza. Mooie prijs. Na een wandeling door een donker Tirana (straatverlichting, daar zijn ze niet zo'n fan van volgens mij) gaan we nog even in de tuin zitten. De tuin van het hostel is fantastisch. Een jongen vraagt of 'de bar' open is, het hostel serveert namelijk bier en raki voor héle democratische prijzen. Helaas is er geen raki, dus hij komt neergeslagen bij ons zitten. Ik deel zijn pijn.

Ook heb ik in deze stad voor het eerst een museum geprobeerd: het nationaal historische museum van Albanië. Wat ik ervan snapte was reuze interessant. Helaas was dat maar heel weinig, want vrijwel alles was in het Albanisch. Maar de plaatjes zagen er leuk uit. En er was een hele tentoonstelling over de rol van de VS in de onafhankelijkheid van Kosovo, met gigantische posters van George W. Bush, Condoleezza Rice en een x-aantal andere Amerikanen. Ja, ze zijn blij met de Amerikanen. Een Amerikaan vertelde me dat hij in Pristina, de Kosovoosche hoofdstad, in een bar drinken wilde bestellen. Maar dat kon niet. Althans, het kon wel, maar de Kosovoosche bevolking wilde hem niet laten betalen. Ik hoef natuurlijk niet te vertellen dat hij daar een zeer plezierig verblijf had. Zó blij zijn ze ermee. Misschien kan ik me er ook eens voordoen als Amerikaan.



Buiten alle chaos van de stad om (het oversteken van het centrale plein duurt, zonder grappen, een kwartier), is hun postkantoor overzichtelijker dan dat van Skopje. Daar kon ik hem namelijk niet vinden. Hier loop ik er zo maar tegenaan: het Albanische Postkantoor! Het lijkt haast te mooi om waar te zijn. Dat was het ook: ik word kort en bondig geïnformeerd dat dit niet het postkantoor is waar je postzegels kan kopen, dat moet bij het andere postkantoor. Telkens weer verbaas ik me over de inefficiëntie van sommige dingen hier. Maar ik klaag niet, en ga op weg naar het volgende postkantoor.

Daar word ik heel goed geholpen: boven op mijn postzegels krijg ik, gratis en voor niks, stickers met 'par avion' erop. Luchtpost, dus. Ik koop een paas kaarten met een mooie luchtfoto van Tirana (een heleboel flats met in de verte wat bergen. Waarom ze dit op een ansichtkaart zetten, geen idee. Maar ik vond het wel treffend) en begin te broeden op pakkende teksten over de stad. En pakkende teksten over Skopje en het gebrek aan een Macedonisch postkantoor. Ik waag me weer in het verkeer, slalom om rijdende auto's. De stoplichten hier doen het -negen van de tien keer- niet. Als ze het wel doen, worden ze genegeerd. Daarom heb je bij grote kruispunten buiten stoplichten ook échte verkeersleiders. Ze blazen als een idioot op fluitjes en zwaaien als bezetene met stokjes. Of ze de ijdele hoop dat hun kabaal wat uitmaakt nog hebben, is mij onduidelijk.

De kaarten zijn geschreven en ik begeef me weer naar het postkantoor. Ik loop eerst natuurlijk naar het verkeerde postkantoor, snel ga ik op zoek naar de goede soort. Gevonden! Ik gooi mijn kaarten in de felgele brievenbus en vervolg mijn pad. Tot ik mijn Skopje-kaart voorbij zie waaien: de onderkant van de postbus was open. Ik begin snel al mijn kaarten bijeen te rapen en loop het kantoor binnen en vertel dat aan de postbus buiten de bodem ontbreekt. Het lijkt ze niks te interesseren. Ik vervolg mijn betoog met de vraag of ik mijn kaarten dan toevallig hier kan posten. Een kordaat knikje en de kaarten worden op een stapel papierwerk gegooid. Ik hoop dat ze ooit hun bestemming bereiken.

dinsdag 14 juni 2011

volle maan

In de bus naar Tirana. Ik kijk opzij. Ik zie op een flatgebouw dat overduidelijk uit communistische tijden komt, in een groot lettertype “American Construction” staan. Aan de andere kant zie ik de prachtige bergen.

In dit deel van Europa is men geobsedeerd door Westerse Dingen. In Sofia zijn meer McDonaldsen dan in Amsterdam. Toch typisch. Niet, vind de Bulgaarse student die ik erover spreek. Het is voor hun een onderdeel van 'verwesterlijking': omdat ze in het proces door hun communistische verleden zoveel achterstand hebben opgelopen in vergelijking met -bijvoorbeeld- ons land, grijpen ze elke kans te verwesteren aan. American Constructions, Starbucks, McDonalds, Aldo... In de gemiddelde balkanstad zijn meer Amerikaanse ketens dan in Nederland. Maar voor hun is het nog altijd een teken van vrijheid: de prachtige kapitalistische wereld zijn ze binnengetreden met als schoolvoorbeeld McDonalds.

Zelf heb ik inmiddels een voorliefde voor andere ketens ontwikkeld. Met name Fornetti, daar ben ik helemaal weg van. Zo ver ik weet niet in Nederland te krijgen. Misschien in Duitsland. Ik at het voor het eerst in Budapest, twee jaar geleden. Verder dacht ik er niet echt meer aan. In Bucharest kwam ik echter mijn vrienden van Fornetti weer tegen: kleine bladerdeegsnacks in allerlei smaken. Witte kaas, gele kaas, appel, kers, pizza, vanille. Met name de smaak “witte kaas” heeft mijn hart veroverd. En voor de lokale equivalent van een halve euro heb je 100 gram van deze lekkernijen, warm.

Inmiddels rijden we in de bergen. Dit is iets waar ik toch echt nooit aan kan wennen, de slecht onderhouden landweggetjes die door de bergen slalommen. De chauffeurs die er doorheen scheuren. Ik zit aan mijn stoel genageld. Het is twee uur 's nachts, maar ik kan de slaap niet vatten. Gelukkig zijn vandaag de wegen goed verlicht: het is bijna volle maan.

maandag 13 juni 2011

facebook? friends?




Skopje is best leuk. Ik wist van tevoren niet goed wat ik me erbij moest voorstellen, een middelgrote stad van een land dat zelfs over de naam van het land compromissen moest sluiten. Maar de hoofdstad van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is leuk. In 1963 is de stad grotendeels verwoest door een aardbeving, zover ik weet de enige écht verwoestende aardbeving in Europa. Maar ik ben ook niet zo thuis in Europese aardbevingen, dus eigenlijk weet ik het niet. Het hostel is ook leuk. Er is een uitgebreide 'staff' om het ons naar de zin te maken, allemaal échte Macedoniërs. Bij een van hen heeft mijn lichtblonde haar (door de zon is het bijna wit) vast wat losgemaakt, want zodra ik mijn laptop pak om mijn mail te checken snelt hij naar me toe om te vragen of ik toevallig vrienden wil worden op Facebook. Dit waren de eerste woorden die hij tegen me sprak. Ik moest er kostelijk om lachen, stiekem ging ik ervan uit dat het een grapje was. Niets blijkt minder waar en de jongen druipt teleurgesteld af. Oeps.

Het hostel is vrij klein, en ingericht met vrijwel antieke meubels. Het ontbijt is top, aan die Oost-Europese kazen kan ik wel wennen. En gelukkig hebben ze ook een toaster. Iets wat dat verschrikkele hostelbrood kan opkalefateren tot iets wat met het juiste beleg nog wel binnen te houden is. En 's avonds is er een gratis Macedonische maaltijd, een soort aardappelgroentensoep. Het is, natuurlijk, verschrikkelijk lekker. Écht, als ik ergens aan kan wennen, is het balkaneten. Ik snap niet waarom mensen altijd zeggen dat je het hier als vegetariër zo moeilijk hebt, het wemelt van de bladerdeegsnacks met respectievelijk kaas en spinazie en de salades met verse kaas zijn geweldig. Ook at ik laatst aardappeltaart. En gevulde aubergine. Mij hoor je niet klagen.

Één van de gasten in het hostel vraagt me wat mijn volgende bestemming is. Oh Tirana, daar is hij al meerdere malen geweest. Er zijn in Tirana twee respectabele hostels, Hostel Albania en Albania Backpackers. Volgens de gast zijn ze allebei prima, hoewel hij bij Hostel Albania op de zwarte lijst staat. Nadat ik hem vroeg wat hij uitgevreten heeft om op de 'zwarte lijst' van een hostel te belanden (want die zijn meestal toch wel relaxed in de omgang), volgt een vaag antwoord. Hij deed iets wat eigenlijk niet kon, maar hij moest het doen. Ok. Ik ga vol vertrouwen naar Hostel Albania.

Natuurlijk reis ik weer met de late bus. De optie voor vertrek was zes uur 's ochtends, of zeven uur 's avonds. Aangezien ik een fikse uitslaapsessie in de planning had staan, werd het toch echt de avondbus. Ik calculeerde zo'n vijf uur in voor de reis, dat zou aankomst bij middernacht betekenen. Is best te doen. Toch vroeg ik het nog even aan de man van de zwarte lijst, voor de zekerheid. “Oh, Tirana, dat duurt zo'n acht uur! Tenzij je pech hebt.” Oh? Nou ja. Ik kijk dus wéér uit naar een aankomsttijd van een uur of drie. Ik ben benieuwd of de Albanische taxichauffeurs me ook zo goed gezind zijn.

zondag 12 juni 2011

het land uit!

Ik gok dat hierop geklikt kan worden voor mijn online-album met foto's. Ik zal het proberen bij te houden!

skopje bij nacht

Sofia was tot nu toe de meest vermoeiende stad. Ik trof het maar; iedereen was bijzonder leuk en elke avond kregen we een gratis shot raki. Omdat je de nationale drank toch geprobeerd moet hebben, moet ik er maar aan geloven. Maar de raki valt alleszins mee, vooral de ietwat zoete abrikozenversie. Gevolg hiervan was dat mijn verblijf in Sofia een standaard patroon heeft; rond half 9 stommel ik in pyjama naar het ontbijt, schuif aan bij de mensen met wie ik de avond ervoor heb gerakia't en ga vervolgens de stad verkennen. 's Middags volgt een powernap, vooral na de derde dag met vijf uur slaap en een lichte kater lag ik van vier tot zes in diepe slaap. Vervolgens is het tijd voor spaghetti (in de prijs inbegrepen zit een bord spaghetti met een glas bier. Het bier is er verschrikkelijk vies en de spaghetti-met-rode-saus was ik na drie dagen ook totaal zat). Vervolgens komen de flessen wijn op tafel en worden de bonnetjes voor gratis raki uitgedeeld en voor je het weet zit je in een Bulgaarse rock 'nd rollbar. Dan herhaalt de cyclus zich.

In het speciaal ben ik bevriend geraakt met mijn buurslaper, in het bed naast me slaapt een Jamaicaanse, Kaidian. Samen gingen we ook naar het busstation om kaartjes te scoren. Een slechte beslissing. Kaidian weet nog niet precies waar ze heen wil: ze is op zoek naar een baan en haar einddoel is een school in Polen. Maar direct kan dit niet. Als het Bulgaarse busstation gewoon overzichtelijk was geweest, was dit vast geen probleem geweest. Maar elke busoperator heeft een eigen kantoor (dat zijn er een stuk of 60). Wat volgt is een tocht van zo'n twee uur langs alle busoperators om te kijken wat de beste optie zou zijn. Uiteindelijk komen we, na lang beraad, uit op Praag. Kaidian gaat morgen naar Praag, terwijl ik reeds in Macedonië zit.

Het kopen van mijn kaartje was een stuk makkelijker. Ik wist vrijwel meteen welk loket ik moest hebben (honderdzeven) en dat ik de bus van vier uur wilde. Maar toen ik met de mevrouw van Kaidian's loket zat te praten (een olijke Bulgaarse) zegt ze: waarom neem je de nachtbus niet? Die is goedkoper! En dan hoef je geen accommodatie te zoeken! Klinkt als een topplan, want de bus komt zes uur aan zegt ze. In mijn hoofd heb ik reeds het plan: naar het hostel, douchen, ontbijten en sightseeing. Ik koop dus een kaartje voor de nachtbus en zit nog een dag langer in mijn geliefde Sofia.

Ook maakten Kaidian en ik een pact: voor we allebei de stad verlieten, namen we samen een neuspiercing. In Sofia. Enkele uren voor vertrek was het dus het uur der waarheid: we zochten een piercingshop op. Een half uur, vele tranen (iets met de verbinding tussen je traanbuis en je neus) en vooral heel veel gelach later hebben we allebei een gat in de neus. Sofia was onvergetelijk, ik was wel uitgeput. In het hostel had ik al uitgecheckt, dus ik mijn bed niet meer opzoeken. Een hoop kussens in de common room deed het ook: te midden van lezende, etende en pratende medereizigers slaap ik nog twee uur.

Uiteindelijk is het na mijn laatste shot abrikozenrakia tijd voor de nachtbus. Ik begeef me naar het station (het Bulgaarse busstation is gi-gan-tisch. Het treinnetwerk is er belabberd, maar het busstation heeft vijftig perrons). Stap in de bus. Ik had eigenlijk nog niet zo nagedacht over de route, en me eigenlijk nog niet gerealiseerd hoe bergachtig Bulgarije is. De route was, zacht uitgedrukt, bergachtig. De wegen waren, zacht uitgedrukt, belabberd. De buschauffeur was, zacht uitgedrukt, een maniak. Ik heb inmiddels mijn deel aan Balkanchauffeurs wel gehad, maar dit was weer een goeie. Honderd kilometer per uur met een touringcar door de Bulgaarse bergen, het voelde nog het meest als een achtbaan zonder veiligheidsriemen. Als ik eindelijk inslaap, word ik -voor mijn gevoel, natuurlijk- na vijf seconden woest wakkergeschud door de Bulgaarse douanebeambte. Mijn paspoort wordt grondig gecontroleerd. Ik slaap weer in en word wakkergeschud door een Macedonische douanebeambte. Ik geef mijn paspoort af, neem hem weer aan en val weer in diepe slaap.

Ik word wakker als we alweer in de stad zijn. We rijden het busstation binnen en ik kijk op mijn horloge: kwart over drie. Het is midden in de nacht, het busstation is verlaten. Er is alleen een 24/7 casino. Ik volg het bordje 'Centre', maar het lijkt na tien minuten nog steeds niet op een binnenstad. Daarbij heb ik voor de nacht niks geboekt, dus ik loop dakloos door de stad met mijn loodzware rugtas. Ik kom op het ludieke idee om een taxi aan te houden en maar gewoon naar het hostel voor de komende nacht te gaan. Waar ik geen rekening mee heb gehouden, is dat het zaterdagavond is. Elke taxi zit vol met dronken Macedoniërs en even zinkt de moed me in de schoenen. Toen ik na tien minuten een taxi had was ik verrassend snel bij het hostel. De meter geeft 90DEN aan, dat is ongeveer 1,50 in euro's. Ik geef hem mijn versgepinde 1000DEN-biljet en zijn gezicht betrekt: hier heeft hij niet van terug. Na wat gerommel in de auto zegt hij: it's ok, don't bother. Hij rijdt weg. Dat klaarde mijn nacht weer redelijk op: mijn taxi was gratis! Ik loop het hostel binnen en leg de situatie uit. De receptionist legt uit dat hij de mensen in de slaapzaal waar ik morgenavond zou slapen liever nog niet wakker maakt, maar ik mag voor de prijs van de slaapzaal wel de private-room hebben. Want hij is toch leeg. Ik was weer helemaal blij: gratis taxi en een tweepersoonsbed voor de prijs van een stapelbed in een slaapzaal. Ik slaap nog vier uur en ga ontbijten.

donderdag 9 juni 2011



raki

In alle vroegte vertrek ik naar Sofia vanuit Varna. Ik heb het er maar zwaar mee, om kwart voor acht gaat mijn trein en ik heb vrijwel niet geslapen. Als om zes uur de wekker gaat pak ik snel mijn spullen, prop alles zo onlogisch mogelijk in mijn tas en ga ervandoor. Voor de eerste keer heb ik geen handdoek in het hostel laten liggen.

Aangzien ik niet meer de enige gast in het hostel ben, is er ook meer te doen. Vooral als er een derde bijkomt, is de pret niet meer te drukken en gaan we eten in een restaurant om de hoek en smijten -voor Bulgaarse standaard- een astronomische hoeveelheid geld over de balk aan eten, brood, salade en drankjes. Needless to say, je kon me naar buiten rollen erna. We besluiten nog niet ons bed op te zoeken maar nog wat te gaan drinken. We eindigen op de toeristische boulevard en ploffen neer op een bank aan zee. De bar blijkt een ontiegelijk hippe cocktailbar. Met veel moeite is er een biertje te bestellen, maar wijn zit er zeker niet in. Noodgedwongen wend ik mezelf dan ook tot mijn vriend de Mojito. Een fles wijn aan zee (verdeeld over drie personen) later is het drie uur. Mijn wekker gaat zes uur. Mijn tas moet nog ingepakt worden. De moeite om te slapen is het bijna niet meer. In de trein word ik ook meerdere keren wakkergeschud door de conducteur die tot drie keer toe toch écht nog een keer mijn kaartje wil bekijken.

Eenmaal aangekomen in het hostel bieden ze me hun deal aan: voor twee euro (want ze denken hier nooit in Lev – altijd in euro's. Vooral als het om toeristen gaat) krijg je een bord eten. En bier. En 's ochtends ontbijt. Dit leek me -vooral na het festijn van de avond ervoor- wel een goed idee. Ik maak echter eerst nog snel een rondje door de stad op zoek naar een drogisterij. Wat nog niet zo makkelijk is, want het systeem is hier nogal anders dan in Nederland. Je hebt een paar soorten “apotheken” waar je ook shampoo en dat soort attributen kan kopen. Maar het concept “drogisterij” kennen we, blijkbaar, niet overal. In de grote Oost-Europese steden heb je echter meestal een Duitse keten (een Rossmann, een DM) die dit concept aan de markt brengt aan de lokale Bulgaar/Hongaar/Pool.

Ik schuif aan voor pasta, ik deel de tafel met drie Amerikanen. En later een Zweed. Druk worden er plannen gemaakt wat er na het eten gaat gebeuren, Sofia moet natuurlijk verkend. Er komen twee dubieuze flessen op tafel: van een groot frisdrankmerk, maar gevult met een andere substantie. “Oh, het is eigengemaakte raki! Gekregen van wat Bulgaren!” roepen de Amerikanen. Ze werken als vrijwilliger in Bulgarije, en zijn er allemaal al langer dan een jaar. En tot mijn grote verbazing spreken ze allemaal Bulgaars. Maar voor de raki pas ik.

De Amerikanen zijn vol lof over Bulgarije: “Het is echt een topland! Iedereen is enorm gastvrij! En ze hebben allemaal zelfgemaakte raki!”. Wat volgt is een verslag over het thuis produceren van deze drank. En hoe gastvrij de Bulgaren zijn, ondanks het feit dat ze vorige week zijn overvallen door mannen met stokken, en één van hun buiten westen gemept is. Het was dan ook een heel spannend verhaal, en nu ben ik -zo mogelijk- nog zekerder dan eerst: als westerse toerist langs Bulgaarse landweggetjes lopen is géén goed idee. De Amerikanen hebben het overleefd. Toen ze grotendeels heelhuids bij het volgende dorp aankwamen, was de lokale bevolking erg behulpzaam. De jongen werd naar een dokter gebracht, en zijn hoofd werd nagekeken. “Oh, je moet naar het ziekenhuis. Hier is wat raki” is de conclusie van de dokter en zet een glas eigengemaakte raki voor z'n neus. Raki helpt bij alles, en als je niet ziek bent, houdt het je gezond!

Na de raki gaan we op pad. Ze weten een leuke bar, waar ze meestal wel “Westerse” (dus: Amerikaanse) muziek draaien. Eenmaal aangekomen is er geen hond binnen, maar op elke tafel staat het bordje 'gereserveerd'. Verward spreken we één van de dames aan en vragen wat er aan de hand is: we mogen alleen aan een tafel zitten als we een hele fles drank kopen. Ok. We gaan voor het compromis, een statafel als we allemaal een drankje kopen. Maar ze geeft gekgenoeg niet toe. Je zou toch verwachten dat je klantvriendelijkheid op woensdagavond in een lege bar iets anders zou zijn. Maar over dit soort dingen blijf ik me verbazen hier.

We zoeken wat anders op: een bierbrouwerij. Voor een omgerekende twee euro per persoon hebben we zes lieter zelfgebrouwen bier, op acht personen. Later komt er ook nog patat met kaas bij, toen was mijn avond compleet. De Hongaren weten als geen ander hoe ze kaas moeten maken: hun kaas is fantastisch. Het is een soort feta, maar vers. Wat ik waarschijnlijk al gezegd heb, maar het is ook zo ontiegelijk lekker. Na het bier en de patat met kaas is het tijd voor wat anders, want de brouwerij gaat dicht. Het antwoord luidt: karaoke.

Er zijn weinig dingen waar ik zo van kan genieten als mensen die zichelf -bij voorkeur in het Hongaars of Bulgaars- voor paal zette omdat ze heel erg vals zingen. Gelukkig sta ik in deze mening nooit alleen. Dus we bekijken alles geïnteresseerd. Maar na een uurtje zit ik zowat te knikkenbollen in de karaokebar, ik heb immers vrijwel zonder slaap ook nog acht uur gereisd. Dus ik begeef me -als eerste- richting het hostel en vertel dat ik toch écht wel weet hoe ik terug moet komen.

Uiteraard loop ik de verkeerde kant op. Maar dat verbaast mij zelfs niet: mijn richtingsgevoel is desastreus, gelukkig kan ik daarentegen wel weer heel goed kaartlezen. En heb dan ook binnen no-time de goede weg weer teruggevonden en kom aan in het hostel. Op één iemand na ligt iedereen in mijn dorm al diep in coma. Mijn bed ik bezaaid met spullen, zo subtiel mogelijk probeer ik alles een plekje te geven. Maar dat ging natuurlijk niet subtiel. Ik stoot meerdere keren mijn hoofd en gooi meerdere keren handen vol wisselgeld over de vloer. Verwilderd kijkt de Japanner naast me me aan. Ik duik mijn bed in en val meteen in diepe slaap.

dinsdag 7 juni 2011

wasdag

Varna is mooi. Zo mooi, dat ik geen tijd heb gevonden voor een update in de blogosphere. Vandaag is het echter wasdag, want ik heb geen schoon ondergoed meer. En het beetje kleding wat -als enige- nog niet “écht te vies is om nog aan te trekken” is niet echt praktisch. Dus terwijl ik kijk hoe mijn bonte collectie kleding rondjes draait in de wasmachine, is er tijd om te schrijven. En aardbeien te eten. Want op de markt koop je hier van de zigeuners voor een omgerekende euro bijna één kilo aardbeien. Die natuurlijk veel lekkerder zijn dan de Nederlandse waterbommetjes.

Gister ben ik uit eten geweest met de enige andere gast in het hostel en de beheerders. De enige andere gast is een Nederlander. Stom toeval. Ik moet zeggen dat het stiekem wel weer even fijn was om Nederlands te praten, en al helemaal met iemand met min of meer dezelfde achtergrond en/of hetzelfde perspectief: we komen immers beide uit een rijk westers land. Het eten was heerlijk: Bulgaarse kaas is echt ontzettend lekker. Het is een soort verse feta, maar niet zo zoutig en ook niet zo hard. Omgerekend was ik een kleine drie euro kwijt voor een maal en een drankje. Het blijft belachelijk.

Ik heb weer een nieuwe handdoek gekocht. Na mijn badlaken in Boekarest te laten liggen, heb ik mijn tweede en laatste handdoek in Constanta aan de waslijn laten hangen. Gelukkig is er hier een mooie oplossing voor: tweedehandswinkels zijn hier booming business. Je koopt de kleding per kilo. Dus een groot badlaken à 600 gram was 2 euro. Ook hebben ze hier een "outlet" voor merkkleding geproduceerd in Bulgarije. Oftewel: alles van merken als Adidas, Diesel, H&M en Zara voor een habbekrats. Ik kwam er zelfs een jurkje van de Hema tegen.

Ook zag ik gister voor het eerst iets verkeerd gaan in het verkeer. Ze rijden hier als idioten, maar het scheen toch altijd maar net goed te gaan. Gister dus net niet: iemand op een scooter (zonder helm) werd geschept door een oude jaren-tachtig-BMW (zonder gordel om). Ik sloeg spontaan een kruisje, want dat doet iedereen hier als het verkeerszaken betreft, maar dit bleek niet nodig. De man (zonder helm) kruipt onder zijn scooter vandaan en begint te schelden en te tieren -althans, dat denk ik- tegen de man in de auto (zonder gordel). Om hun heen komt het verkeer weer op gang.

Morgen reis ik weer naar het binnenland: vanaf dan zit ik 4 dagen in Sofia. Natuurlijk had ik voor deze reis (één van de vele binnenlandse treinen op het traject Varna – Sofia) een reservering nodig. Ik weet niet wat het is met die Oost-Europese obsessie voor reserveringen: in alle treinen die ik tot nu toe nam was ik vrijwel de enige. Maar ik moest écht een reservering hebben, dit was ábsoluut nodig. Met dit in het achterhoofd wandelde ik dus naar het treinstation van Varna en ging naar een 'ticket office' en deelde mee dat ik graag naar Sofia wou. Op acht juni. Om kwart voor acht. Het vrouwtje achter de balie (met gouden tand) kijkt me boos aan. “Ja, dáárvoor moet je bij de ticket désk zijn!”. Oh, wat dom van mij.

Zonder klagen begeef ik me naar de ticket désk en ga in de rij staan. Dit gaat snel, want zodra de baliejuffrouw het wisselgeld door een openingetje naar buiten smijt, begint ze alvast de volgende te helpen. Over de rug van het meisje voor mij kom ik dus weer met hetzelfde verzoek: een reservering naar Sofia. Acht juni. 07.45. “Ticket? Today?” is daarop het antwoord. Ze heeft het dus niet begrepen. Ik herhaal licht schreeuwend (want dan snapt ze me vast wél) mijn verzoek en schrijf in de kaft van mijn boek: SOFIA 8/6/11 07.45. “Oh, maar voor een reservering moet je bij het loket “reserveringen” zijn! God-ver-dorie. Ik loop drie rondjes door het station en vind uiteindelijk het goeie loket. Ik ben te moe om te vragen en laat de kaft van mijn boek zien. Gelukkig snapt deze dame het wel en voor 3,30 Lev heb ik een reservering.

Het is jammer en tijdrovend dat je voor elk dingetje naar een ander loket of winkeltje moet. Misschien is dit een overblijfsel van het communisme: om iedereen een baan te bezorgen, zorgen we gewoon dat we vier soorten loketten hebben voor treinkaartjes (om over OV nog maar te zwijgen). En als mensen dagelijkse boodschappen doen, zorgen we dat ze naar minstens vier verschillende winkels moeten! Het concept van de Supermarkt is hier nog niet echt aangeslagen. Ze noemen zichzelf wel supermarkt, maar het zijn meer veredelde kiosken.

Maar ja, leuk is het wel. Je maakt nog eens wat mee. Stiekem vind ik dat net zo leuk als de omgeving van een plek: het dagelijks leven van de mensen die er wonen. Ik heb stilzwijgend een obsessie ontwikkeld voor buitenlandse supermarkten en drogisterijen. De onzin die je er kan kopen die je bij ons niet hebt. Hoe sommige dingen goedkoper zijn, en andere juist weer flink duurder: ik vind het allemaal reuze interessant. Hoe mensen hier alleen maar instant koffie drinken. Dat is misschien nog wel het grootste vraagstuk: waarom? Zelfs op de kaart van espressobars staat er 'nescafé' op de kaart. En daarmee wordt de poederkoffie bedoelt. Dat vind ik dan, zeker als barista, echt tenenkrommend. Ik heb er vrede mee dat het -vooral in dit deel van Europa- gezien wordt als het thuisalternatief voor koffie. Het raarste vind ik dan nog dat je hier óók op elke hoek van de straat een “koffee shop” hebt. Een winkel waar je een groot assortiment aan verse bonen kan kopen. Maar als je naar een espressobar gaat, wáárom zou je instant koffie bestellen? Levert mij wel weer een voordeel op: een echte cappuccino is goedkoper. Op de toeristische boulevard betaal je in een koffiehuis omgerekend 1,20 voor een cappuccino.

Ik heb wel weer zin om morgen naar Sofia te gaan, zo'n “großstadt” (er is écht geen Nederlandse term die zo mooi omschrijft wat ik bedoel als dit) heeft toch zeker z'n charme. En de geschiedenis, doorgaans. Maar ook maak ik nu alweer enthousiast plannen voor de eerstvolgende zee die ik tegenkom: bij het Albanische plaatsje Sarande, dicht tegen de grens van Griekenland aan. Uitzicht op het Griekse eiland Corfu. Ik heb er nu al zin in.

zaterdag 4 juni 2011

do you know where you're going?

Na een dag langer in Roemenië te zijn geweest, waas het vandaag tijd voor Varna, Bulgarije. Ik ging met de bus, een reis die zo'n tien uur korter zou zijn dan met de trein. Iets wat volgens mij niet alleen komt door (het gebrek aan) de spoorwegen. Toen ik naar Constanta kwam vanuit Bucharest, ging de trein nergens sneller dan zeventig kilometer per uur. Een hemeltergende snelheid. Of juist langzaamheid. De chauffeur van de minibus naar Varna was vastbesloten dit anders aan te pakken: als een maniak scheurde hij bellend, etend en/of drinkend over Roemeense (en later Bulgaarse) landweggetjes. Niemand had natuurlijk gordels om, achteraf weet ik niet eens of die in het busje zaten.

Er werd geracet. Bij het zien van een politiewagen werd er hard op de rem getrapt (je mocht immers maar vijftig kilometer per uur) en zat ik zowat bij mijn Roemeense buurvrouw op schoot. Maar het was reuzegezellig. Diezelfde buurvrouw voerde me van alles te eten en te drinken (“You Want?!”) en er werd van alles in het Roemeens gebrabbeld. Volgens mij ook met betrekking tot onze chauffeur en zijn rijstijl.

Zoals te verwachten viel waren we binnen drie uur in Varna. De enige andere backpacker in het busje, een Fin, hobbelde achter me aan. “Heb jij enig idee waar je heen gaat?” “Ja, naar een hostel wat ik geboekt heb!”. Hij zocht een slaapplaats en ging mee. Samen op zoektocht (verdomd cyrillisch schrift), geld wisselen en klagen over de onduidelijkheid van alles. Met handen en voeten (uiteraard) vinden we uiteindelijk het hostel, wat zich op de vierde verdieping bevind. Perfect. Uitgeput kom ik boven aan.

vrijdag 3 juni 2011

mamaia


Ik besloot een dag langer in Constanta te blijven. Vooral om het nog even aan te kijken, met al die pillen (twee soorten) waar ik nu aan zit. In Bulgarije ziek worden van Roemeense medicijnen terwijl ik beide talen niet spreek, zag ik niet zitten. Dus informeer ik de hosteljongen dat ik van plan was nog iets langer in Constanta te blijven. “Oh. Ik weet zeker dat we ergens wel een plaatsje voor je vinden, maar morgen komen er negen Bosniërs”. Vooralsnog heb ik nog geen Bosniër bespeurd hier, er was een Zwitser met een verschrikkelijk vervelend accent, en twee Italianen die uiteraad alléén Italiaans spraken, of eerst in het Engels en dan vervolgens in het Italiaans er nog een keertje achteraan. Zoals we dat van ze gewend zijn.

Gisteravond ging ik naar Mamaia. Dat is een soort Lloret-de-Mar, maar dan Roemeens. Tussen communistische flats heeft men geprobeert een luxueus resort te bouwen. Een mislukte poging. Aangezien het hoogseizoen nog niet was begonnen, zag het er extra troosteloos uit. De zee was daarentegen weer prachtig, maar ik denk niet dat die ergens níet mooi kan zijn.


Ik vind het toch wel op z'n minst jammer dat ik na een kleine zes dagen Constanta moet verlaten, want deze plek is echt ontzettend mooi. Maar gelukkig ga ik morgen naar Varna, een plaatsje 3 uur ten zuiden van Constanta. Ook aan de Zwarte Zee. Er veranderd dus vrijwel niks. Ook daar heb je resorts vol vergane glorie, goedkoop eten en drinken, semi-mediterrane cultuur, wilde stranden en heel veel zon. Hopelijk alleen iets minder muggen.

donderdag 2 juni 2011


one million lei

Ik zit in de wachtkamer van de dokter. Als er één ding is waarvan ik hoopte dat ik het niet mee zou maken, was het Oost-Europese gezondheidszorg. Maar deze ochtend werd ik wakker met niet alleen de muggenbultjes (no jellyfisch after all) maar ook een ontzettend gezwollen hoofd én spierpijn. “Your face looks better!” probeert de hosteljongen beleefd. “No it doesn't, it's swollen.” antwoord ik. Of hij toevallig een dokter weet. Hij blijkt vlakbij, dus ik kleed me snel om en marcheer naar de dokter.

De Oost-Europese gezondheidszorg blijkt helemaal in orde. Een lege wachtkamer als ik binenkom. Even ben ik bang dat ze op strikte afspraken werken, niets blijkt minder waar. Ik kan gewoon doorlopen. Zelfs de dokter schrikt als ik binnenkom “wat heb je gedáán?!” roept ze uit. Ik leg de situatie uit, druk begint ze te schrijven aan een recept. 2 soorten pillen, en een zalf. En een injectie. Om te zorgen dat de zwelling iets minder wordt. Ik ben haar ontzettend dankbaar, en laat mezelf vrolijk platspuiten met een dubieuze substantie.

“This consult will cost one million Lei.” legt ze uit. Ik kijk verschrikt en begin te rekenen. Een lei is 25 cent... Dus één mijoen Lei is... ik kijk verward op. Ben benieuwd of dat nog op mijn rekening staat. “Do you understand? Wait! I will write it down. This much lei”. Ze geeft me een briefje waar '100' op staat. “Oh, one hundred!” roep ik blij uit. Ik denk dat dat inderdaad meer in mijn budget ligt. Ik ga pinnen, betaal, ga langs de apotheek (nieuwe medicijnen à 60 lei) en terug naar het hostel. Ik neem een pilletje, smeer mezelf in met zalf, eet een broodje en gooi mijn voeten omhoog. Voorlopig doe ik even niks.

woensdag 1 juni 2011

Jellyfisch

Gister kwam ik aan in Constanta. Een hele verademing na de großstadt die Bucharest heet, het is namelijk een klein stadje aan de zee. Als ik de binnenplaats oploop zitten hier 3 mensen, waarvan één de hosteleigenaar en twee backpackers waaraan ik vrijwel direct word voorgesteld. Ze gaan naar het strand. Ik gooi snel mijn tas in de aan mij toegewezen kamer en kleed me om. Eindelijk, zee! Het was er prachtig; ik heb nog nooit zo'n mooie kust gezien, het was tussen het centrum en het gebied met alle resorts in. Bijna geen zandstrand, bijna geen mensen, alleen een paar zigeuners.

Nadien ga ik pizza eten met de twee backpackers in een fancy restaurant. Voor Roemeense begrippen duur, een pizza is bijna vier euro. Ik bestel naast mijn pizza een 'white wine spritzer', iets wat -heb ik mij laten vertellen- erg geliefd is onder de lokale bevolking na een hete dag. De serveerster kijkt me verward aan. Wat volgt is een lang verhaal over hoe ze geen spritzer hebben, wél kan ze water en wijn naar de tafel brengen er kan er dan een spritzer gemaakt worden. Ik stem toe. Als het water arriveerd reik ik uit naar het flesje. Ik krijg nét geen tik op mijn handen: nono, I will do! Roept de serveerster uit. OK.

Later lopen we naar huis, door een verlaten Constanta. Hier valt het pas echt goed op wat er allemaal mis is in dit land. Dat wil zeggen, dat het een arm land is heb je meteen door. Maar in Bucharest kan je het toch niet helemaal benamen. Hier wemelt het echter van de daklozen, straathonden en -katten. Zelfs straatkittens: rondom een elektriciteitshuisje zat een heel nest verzameld. Ik kijk mijn ogen uit en hoor een harde knal achter me. De man die ik eerder op zijn 'scootmobiel' (een veredelde rolstoel met stuur) zag voorbijschuren, valt om. De man maakt geen aanstalten tot opstaan en we schieten snel te hulp. Wat ontredderd sjorren we aan zijn karretje. De man zit echter nog ferm in rijpositie, maar dan horizontaal. 'Die man moet écht bewegen!' merkt een van mijn reisgenoten op.

Uit het karretje valt nu echter het plankje-met-kussentje waarop hij zat, doordrenkt in vocht. Het stinkt enorm. Inmiddels komt een hele schare dakloze mensen toegesnelt om de ouwe weer in het zadel te helpen. Één van de mannen vraagt om assistentie, iemand schiet te hulp. De man wordt weer in zijn kar geplaatst, maar niet voor een mooi zicht op zijn achterkant; een half afgezakte broek en bruine billetjes. Nerveus gegiechel is wellicht op zijn plaats, maar dat er in Europa nog mensen in zo'n toestand waar niet voor wordt gezorgd, is eigenlijk ook heel triest. We vervolgen onze weg naar huis, wassen onze handen in een fontijn, en kopen een fles wijn die naar de naam 'stierenbloed' luisterd.

Ik word een uur later al krabbend wakker en vervloek alle muggen op de kamer, ze moeten namelijk altijd mij hebben. Maakt niet uit of het Nederland, Hongarije of Roemenië is, ik ben altijd de klos. Ik weet niet welk criterium de 'lekkerheid' van bloed bepaald, ik weet zeker dat ik als hoogste uit de bus kom. In een wereld waar Twilight echt was, was ik allang omgelegd. Of vampier. Of ik zou daten met Edward Cullen. Een onrustige nacht volgt en ik zit om negen uur rechtop in bed. Alles jeukt. Ook mijn gezicht. Ik loop naar de spiegel om de schade te bekijken, maar wat ik toen zag sloeg alles. Mijn gezicht en nek worden bedekt door tientallen bulten. Ik zie er een beetje uit als een mutant.

Als de wiedeweerga haast ik me naar de apotheek, waar ik een antimuggenspray koop én een duister smeersel wat tegen de beten moet helpen. Verder begeef ik me liever niet in het openbaar, want ik zie er een beetje eng uit. Wel ga ik nog even naar het strand, want het zilte water helpt vast tegen de beten. Ik neem een duik, dartel wat rond in de heldere Zwarte Zee en begeef me weer richting het hostel, waar ik de eigenaar, Alin, tegenkom. “Ah no! I think it is zeh Jellyfisch!” roept hij uit. “Just sit in the sun for a day, then tomorrow it will be gone.” is zijn tip. Mooi is dat. Ik ben inmiddels zo rood als een kreeft, maar ik geef niet op.